Bij het aanleggen en behouden van voedselbossen moeten we alert zijn en de methoden uit de gangbare, industriële land- en tuinbouw inruilen voor milieuvriendelijke alternatieven. Het zijn immers de oude methoden die maken dat onze traditionele voedselproductie niet langer natuur-inclusief is. Deze verouderde methoden werken namelijk tegen de natuur in en leggen een hypotheek op de gezonde en ecologisch verantwoorde voedselwinning, die we met voedselbossen beogen.
Ploegen heeft een rol bij de teeltwissel of de opstart van een nieuwe teelt. Alles wat men zaait, heeft blote grond nodig om water op te zuigen en om voldoende lucht te krijgen voor de kieming. Een bijkomend doel van ploegen is om al het organisch materiaal dat nog aanwezig is aan de oppervlakte, onder te werken. Dit als onderdeel van de groenbemesting of gewoon om ‘met een propere lei’ te kunnen beginnen. Dat laatste is natuurlijk puur visueel. Het oogt zo netjes als je een homogeen vlak hebt. Het lijkt of alles dan in orde is en onder controle! De nadelen van deze werkwijze zijn echter niet min.
De belangrijkste nadelen van ploegen zijn uitdroging en schade aan het bacterieleven. De uitdroging spreekt voor zich. Het aanwezige water verdampt enorm snel en wanneer het onvoldoende regent dan is dat erg nadelig voor de opkomst van de jonge planten.
De aanslag op het bacterieleven in de bodem is nefast. Elke grondlaag heet z’n eigen bacterieleven en deze lagen mengen is dodelijk voor dat bacterieleven. Daardoor maakt ploegen van de grond namelijk een soort zanderige substantie, die eerder dood dan levend is. Telkens weer moet de grond zich herstellen van deze aanslag en uiteindelijk geraakt de bodem uitgeput. Onder meer het werk van Peter Wohlleben toont aan hoe belangrijk het ondergrondse bacterieleven is om de wortels van planten gezond en resistent te maken. Werken volgens de principes van de permacultuur is de enige degelijke oplossing voor dit probleem.
De natuur voorziet dat grond zo snel mogelijk beschermd wordt tegen de invloeden van regen (uitspoeling), wind (verstuiving) en zon (uitdroging). Blote grond verliest onder invloed van deze natuurelementen zeer snel zijn vocht, alsook het organisch materiaal. De CO2 verdampt, bacteriën sterven af en de erosie gaat haar gang.
Blote grond is het onvermijdelijke gevolg van ploegen. Tussen de teelten door een grond laten braak liggen, geeft eveneens dat probleem. Na een oogst de grond onaangeroerd laten, geeft kansen aan spontane begroeiing en dat vraagt tijd. Maar ploegen en terug inzaaien, vragen ook tijd. Ideaal is om een werkwijze te vinden waarmee “blote grond” het hele jaar door wordt vermeden. ‘Mulchen’ (grond bedekt houden met dood organisch materiaal) is het perfecte alternatief. Het is gemakkelijk toepasbaar op relatief kleine schaal en uiteraard gemakkelijker wanneer men meerjarige planten gebruikt. Met wat inventiviteit en goede wil lukt het ongetwijfeld wel om dat systeem ook op grotere schaal toe te passen.
Wanneer je grassen of gelijksoortige gewassen wil oogsten, moet je maaien. Positief is dat de originele plant blijft staan en weer opschiet. Dat geldt zeker voor gras, omdat gras het gewas bij uitstek is dat in de natuur de rol van grondbedekker vervult. Als men maait in een periode dat er voldoende regen valt om dat herstelproces snel te laten gebeuren dan is de schade voor de plant en voor de grond redelijk beperkt. Wanneer echter een droogte volgt, wordt het snel dramatisch door de uitdroging en de erosie die erop volgt. Lang gras, zelfs als het verdroogt, is een betere beschermer tegen droogte en hitte dan kort gras. Bovendien vermijdt door niet of minder te maaien ook de zware negatieve impact op het insectenleven.
Het grootste probleem is dat men maait om de grond netjes te maken. Een egaal groen tapijt oogt volgens velen ordelijker dan een ongelijk grasveld, met verschillende grassen en bloemen die hier en daar misschien zelfs wat verdroogd zijn. Dit soort maaien is uiteraard problematisch vanuit het oogpunt van verantwoord natuurbeheer. Het lijkt eerder een psychologisch probleem dat voortkomt uit de drang naar orde en controle of uit een gebrek aan kennis omtrent de werking van de natuur.
Maaien is minder een probleem op de productieve akkers, maar veeleer op de bermen. Er is geen enkel objectief voordeel aan het ‘scheren’ van bermen. Een belangrijk nadeel is dat ook daar de erosie toeneemt. Bovendien lijdt de biodiversiteit hierdoor enorme schade.
Het bestaande wettelijk verbod om bermen te maaien voor half juni is een bescheiden stap in de goede richting, want vanaf dat moment gaan de machines er des te forser tegenaan. Bermen zouden een landschapselement voor biodiversiteit moeten zijn; een minimum aan compensatie voor de overdreven industriële monocultuur. Insecten en vogels zouden er wel bij varen. Zeker de weidevogels die door het intensieve maaibeheer nauwelijks nog kans op voortplanting hebben.
Pak het bermbeheer aan, bv. op niveau van het gemeentereglement, en we zetten een gigantische stap voorwaarts. Daarenboven besparen we de gemeenschap meteen een hoop nutteloze kosten.
Dit hoeft eigenlijk geen betoog. Het gewicht van machines drukt de grond samen en de zo noodzakelijke structuur in de bodem gaat verloren. Dat wordt gedeeltelijk hersteld door opnieuw te ploegen (luchtigheid), maar de schade van het samendrukken wordt nog vergroot door het telkens opnieuw ploegen, zoals eerder al aangehaald. Er ontstaat zelfs een ‘ploegzool’ op de diepte net onder de geploegde laag. Dit is zeer nadelig voor de waterhuishouding van de bodem en dus ook … voor de planten!
Al jaren werkt men aan oplossingen door bv. sommige machines uit te rusten met bredere banden, maar het gewicht blijft nefast. De oplossing is duidelijk uitsluitend te vinden in de richting van minder machines noodzakelijk te maken. Door methoden van permacultuur over te nemen komen we op dit vlak al een heel eind. Het is immers de noodzakelijke teeltwissel die veel grondbewerking meebrengt.
Teeltwisseling is een (zwak) substituut voor de nadelen van monocultuur. Voor zover machines nog noodzakelijk blijven voor het behalen van het nodige rendement, moeten ze lichter zijn en zou men het gebruik op vochtige grond zeer sterk moeten beperken. Hoewel het gebruik van rupsbanden enige verbetering biedt, blijft het gewicht en groot nadeel. Zolang alles is afgestemd op ‘sneller’ en ‘grootschaliger’ -wat vandaag duidelijk het geval is- zal de overgang moeilijk zijn. Dat is efficiëntie ten koste van effectiviteit of korte termijn boven lange termijn.
Een uiterst pijnlijk punt is het gebruik van pesticiden. De actuele visie is dat je zonder bestrijdingsmiddelen geen gezonde planten kan telen. Er komt steeds meer bewijs dat dit een ‘kort door de bocht’-conclusie is. De werkelijke reden is dat door de beschreven industriële methoden planten enorm verzwakken. Daardoor worden ze steeds gevoeliger voor allerlei aantastingen: van insecten en schimmels tot verdroging en verrotting. Verarmde grond verzwakt planten en maakt hen minder immuun tegen bovenstaande aantastingen. Wat men met pesticiden dus eigenlijk doet, is het symptoom bestrijden met nog meer natuur-onvriendelijke methoden. Een negatieve spiraal die we al veel te lang in stand houden.
De nefaste invloed van de gebruikte chemicaliën is moeilijk exact te becijferen, maar ze is enorm. Zowel het bodemleven, de insecten, de vogels als het grondwater krijgen het zwaar te verduren. Het hele ecosysteem waarin de planten moeten overleven, wordt systematisch vernield. Zelfs de schadelijke residuen die in de voedingsketen terecht komen, hebben het tij maar weinig kunnen doen keren.
We zien nog steeds hele akkers doodgespoten worden voor een teeltwissel. In de professionele fruitteelt zette men al enorme stappen naar een natuurlijke bestrijding van insectenoverlast. Dit moet ook in de landbouw kunnen.
Een ander hardnekkig probleem is en blijft de waterhuishouding. Men houdt grachten en greppels zoveel mogelijk open, verdiept en verbreedt ze om in geval van hoge neerslag het water zo snel mogelijk af te voeren. In het voorjaar wil men immers zo snel mogelijk beginnen met de grondbewerking met zware machines. Dit is opnieuw symptoombestrijding.
Hopelijk zal meer en beter inzicht in het hele systeem ertoe leiden dat deze werkwijze in de toekomst wordt bijgestuurd. Grachten moeten dienen als bezinkputten om het water in de grondlagen te krijgen of natuurlijk én berekend weg te voeren. Hoewel het bewustzijn hieromtrent sterk groeit, heeft dit helaas nog geen merkbare invloed op de landbouwmethoden. Kortzichtigheid en traditie halen het nog steeds van inzicht en deskundigheid.
Dit probleem is zeer gekend. Vooral vanuit milieuhoek dringt men sterk aan op oplossingen omwille van de nefaste invloed op de kwaliteit van het grondwater. Maar er is meer. Bovenop de wettelijk beperkte bemesting met drijfmest, blijft het gebruik van kunstmest de regel. In drijfmest zit nog redelijk wat organisch materiaal, in kunstmest niet. Dat werkt verschraling van de bodem in de hand. Het gehalte organische stof daalt, bovenop de effecten van erosie en uitdroging.
Planten worden opgejaagd door een overvloed aan mest en lijden aan obesitas. Het is een beetje als met ganzenlever. Een zieke lever is blijkbaar een ideale bron van inkomsten. Opgeblazen groenten zijn dat ook. Ze zien er mooi en glad uit, maar het is een illusie dat dit geen invloed heeft op hun werkelijke kwaliteit. Uiteraard dringt de vraag zich op wat men verstaat onder ‘kwaliteit’ …
Industriële landbouw werkt vandaag op kwantiteit, zolang men niet teruggefloten wordt. Dit heeft natuurlijk te maken met het verdienmodel waar de landbouwbedrijven in gewrongen zitten. Schaalvergroting en efficiëntie moeten voorop staan om de leefbaarheid van deze bedrijven te waarborgen. Maar zelfs wanneer die leefbaarheid geen probleem meer is, bv. in succesvolle productiejaren, blijft het streven naar meer winst de grote spelbreker voor duurzaamheid. Een nieuw en ander ontwerp van het landbouwsysteem, dat meer rekening houdt met de natuur, moet hier een oplossing brengen.
Wanneer we deze methoden vervangen door meer natuur-inclusieve werkwijzen dan zetten we belangrijke stappen vooruit. Als we daar nog de principes van de gemengde cultuur i.p.v. monocultuur en ook de gelaagdheid aan toevoegen dan bekomen we een natuur-inclusieve voedselproductie.
Het afstappen van monocultuur betekent overigens niet dat je bieten en mais door elkaar zaait. Afwisseling in de percelen, afgezoomd met houtkanten, brengt al een mooie verbetering. Vooral wanneer de oppervlakte van die percelen beperkt wordt en als men erop let dat er voldoende variatie in teelten is per vierkante kilometer. Door hun vorm kunnen die percelen nog steeds geschikt blijven om machinaal te bewerken, in de mate dat dit nodig is.
Er is de voorbije 100 jaar enorm geïnvesteerd in kennis om meer voedsel te produceren. Dat ging steeds in de richting van schaalvoordelen, bemesting, efficiëntie en mechanisering. Als we al onze huidige kennis en technologie met evenveel ijver gebruiken om een duurzame voedselproductie te ontwerpen dan slagen we daar zeker in; en zelfs op enkele jaren tijd. Wat houdt ons tegen? Traditie, koppigheid, eigenbelang, gebrek aan kennis, politiek belang, …?
Laten we daarom, waar mogelijk, niet langer de fout maken om vertrouwde traditionele methoden over te nemen in voedselbossen en gelaagde tuinen.
Hugo Der Kinderen - mei 2021